de-escaleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de-es·ca·leert

Werkwoord

vervoeging van
de-escaleren

de-escaleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van de-escaleren
    • Jij de-escaleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van de-escaleren
    • Hij de-escaleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van de-escaleren
    • De-escaleert!