dansgroep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dans·groep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dans en groep [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dansgroep | dansgroepen |
verkleinwoord | dansgroepje | dansgroepjes |
Zelfstandig naamwoord
- een groep mensen die een dansvoorstelling geven
- Ieder jaar in december treden op een festival Turkse dansgroepen op, afgewisseld met cabaretoptredens. [2]
Gangbaarheid
- Het woord dansgroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dansgroep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 25 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be