crediteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cre·di·teer

Werkwoord

vervoeging van
crediteren

crediteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crediteren
    • Ik crediteer. 
  2. gebiedende wijs van crediteren
    • Crediteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crediteren
    • Crediteer je?