consolideert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·so·li·deert

Werkwoord

vervoeging van
consolideren

consolideert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consolideren
    • Jij consolideert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consolideren
    • Hij consolideert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van consolideren
    • Consolideert!