concateneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ca·te·neert

Werkwoord

vervoeging van
concateneren

concateneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concateneren
    • Jij concateneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concateneren
    • Hij concateneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van concateneren
    • Concateneert! 

Gangbaarheid