collabeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • col·la·beert

Werkwoord

vervoeging van
collaberen

collabeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van collaberen
    • Jij collabeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van collaberen
    • Hij collabeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van collaberen
    • Collabeert!