chauffeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chauf·feert

Werkwoord

vervoeging van
chaufferen

chauffeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Jij chauffeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Hij chauffeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van chaufferen
    • Chauffeert!