certificeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cer·ti·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
certificeren
certificeerde
gecertificeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

certificeren

  1. overgankelijk het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen