cementeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ce·men·teert

Werkwoord

vervoeging van
cementeren

cementeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cementeren
    • Jij cementeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cementeren
    • Hij cementeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van cementeren
    • Cementeert!