casuïst
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ca·su·ïst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | casuïst | casuïsten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de casuïst m
- iemand die zich heeft gespecialiseerd in het oplossen van morele vraagstukken
Gangbaarheid
- Het woord 'casuïst' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "casuïst" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be