carbureert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·bu·reert

Werkwoord

vervoeging van
carbureren

carbureert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carbureren
    • Jij carbureert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carbureren
    • Hij carbureert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van carbureren
    • Carbureert!