canoniseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·no·ni·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
canoniseren

canoniseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van canoniseren
    • Ik canoniseerde. 
    • Jij canoniseerde. 
    • Hij, zij, het canoniseerde.