canoniseren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: canoniseren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ca·no·ni·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voor heilig verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1531 [1]
- afgeleid van het Franse canoniser (met het achtervoegsel -iseren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
canoniseren |
canoniseerde |
gecanoniseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
canoniseren
- overgankelijk tot canon maken
- Het canoniseren van gestorven heiligen.
Vertalingen
1. tot canon maken
Gangbaarheid
- Het woord canoniseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "canoniseren" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "canoniseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -iseren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 79 %
- Prevalentie Vlaanderen 80 %