calicot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·li·cot
Woordherkomst en -opbouw
  • naar de stad Calicoet uit het Engels [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord calicot
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het calicoto

  1. (textielindustrie) fijn katoenen weefsel
     Ook los van dit omineuze gegeven wordt al snel duidelijk dat het nieuwe bestaan van de drie immigranten, zeker in het begin, verre van gemakkelijk zal zijn. Ze wonen, elk met hun eigen dromen en verteerd door hun eigen desillusies, in één ruimte, slechts gescheiden door wanden van calicot (katoen).[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. calicot op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron
    Hans Bouman
    “Het goud van de ondergang” (20 februari 2004), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be