bungel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bun·gel

Werkwoord

vervoeging van
bungelen

bungel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
    • Ik bungel. 
  2. gebiedende wijs van bungelen
    • Bungel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
    • Bungel je? 

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be