buikhaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buik·haar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buik zn en haar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikhaar | buikharen |
verkleinwoord | buikhaartje | buikhaartjes |
Zelfstandig naamwoord
- (anatomie) vezel die voor op de onderzijde van de romp groeit
- ▸ Kun jij deze buikhaar van me recht krijgen?[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikhaar | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het buikhaar o
- geen meervoud (anatomie) beharing op de buik, het geheel van vezels die uit de opperhuid voor op de onderzijde van de romp groeien
- ▸ Vantussen haar gesloten dijen klimt het krullende buikhaar naarboven tot aan haar navel.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'buikhaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Een speurtocht naar Anansi (4 juni 1988) in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis., jrg. 8 nr. 1 (mei 1989), Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen, p. 27
- ↑ Weblink bron “De sirkelbewoners.” (1970), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9023403363, p. 95
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Betekenis zonder meervoud in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal