bruidssuiker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bruids·sui·ker
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘suikergoed’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
- samenstelling van bruid en suiker met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bruidssuiker | bruidssuikers |
verkleinwoord | bruidssuikertje | bruidssuikertjes |
Zelfstandig naamwoord
- suikergoed (dat de bruid of het bruidspaar uitdeelt)
Gangbaarheid
- Het woord bruidssuiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.