broedde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broed·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitbroeden

broedde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitbroeden
    • Ik broedde uit. 
    • Jij broedde uit. 
    • Hij, zij, het broedde uit. 


Gangbaarheid