brandsticht
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: brandsticht (hulp, bestand)
Woordafbreking
- brand·sticht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brandstichten |
brandsticht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandstichten
- ... dat ik brandsticht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandstichten
- ... dat jij brandsticht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandstichten
- ... dat hij brandsticht.