brandschildert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·schil·dert

Werkwoord

vervoeging van
brandschilderen

brandschildert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandschilderen
    • Jij brandschildert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandschilderen
    • Hij brandschildert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van brandschilderen
    • Brandschildert!