branderig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bran·de·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen branderig branderiger branderigst
verbogen branderige branderigere branderigste
partitief branderigs branderigers -

Bijvoeglijk naamwoord

branderig

  1. gevoel dat iets brand
     Jij hebt weer tot diep in de nacht over het verdriet van anderen gelezen. Een branderig gevoel in je ogen dwong je tot stoppen.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen