bouwstijl

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kerk in romano-gotische bouwstijl
Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·stijl
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwstijl bouwstijlen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwstijlm

  1. een manier van bouw die kenmerkend is voor een bepaalde periode of plaats
    • Al kletsend passeren ze de huizen van Amsterdam-Zuid en Gabi bewondert de solide bouwstijl, zo anders dan die van zijn eigen land, waar één flinke tornado een heel dorp, húp van de kaart veegt. [2] 
     Het was een schitterend huis. Strakke bouwstijl, diepe voor- en achtertuin, oprit met garage.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen