boosterprik
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: boosterprik (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbusterˌprɪk / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- boos·ter·prik
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van booster zn en prik zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boosterprik | boosterprikken |
verkleinwoord | boosterprikje | boosterprikjes |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) vaccinatie om het immuunsysteem extra te versterken, als vervolg op een eerdere vaccinatie tegen dezelfde ziekte
- De boosterprik werd na zes maanden gezet.
- ▸ De Belgische overheid begint dit najaar een nieuwe vaccinatiecampagne tegen COVID-19. Alle volwassen Belgen kunnen als ze dat willen een tweede boosterprik tegen het virus krijgen, hebben de Belgische ministers van Volksgezondheid besloten. Wel zijn eerst de risicogroepen en het zorgpersoneel aan de beurt.[1]
Synoniemen
- herhaalprik
Gangbaarheid
- Het woord 'boosterprik' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Alle volwassen Belgen kunnen na de zomer tweede boosterprik krijgen” (06 juli 2022), NU.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal