bommenplaatser
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bom·men·plaat·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bommenplaatser | bommenplaatsers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de bommenplaatser m
- iemand die een bom plaatst
Gangbaarheid
- Het woord bommenplaatser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.