bloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bloos

Werkwoord

vervoeging van
blozen

bloos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blozen
    • Ik bloos. 
  2. gebiedende wijs van blozen
    • Bloos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blozen
    • Bloos je?