blancheer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- blan·cheer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
blancheren |
blancheer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blancheren
- Ik blancheer.
- gebiedende wijs van blancheren
- Blancheer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blancheren
- Blancheer je?