blameert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bla·meert

Werkwoord

vervoeging van
blameren

blameert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blameren
    • Jij blameert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blameren
    • Hij blameert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van blameren
    • Blameert!