billeteur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bil·le·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van het Franse billeter met het achtervoegsel -eur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | billeteur | billeteurs |
verkleinwoord | billeteurtje | billeteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de billeteur m
- (beroep) iemand die die briefjes uitgeeft
Gangbaarheid
- Het woord 'billeteur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.