bid af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bid af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbidden

bid af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbidden
    • Ik bid af. 
  2. gebiedende wijs van afbidden
    • Bid af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbidden
    • Bid je af? 


Gangbaarheid