bezielt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zielt

Werkwoord

vervoeging van
bezielen

bezielt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
    • Jij bezielt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
    • Hij bezielt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezielen
    • Bezielt!