bezeilde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zeil·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezeilen |
bezeilde
- enkelvoud verleden tijd van bezeilen
- Ik bezeilde.
- Jij bezeilde.
- Hij, zij, het bezeilde.
- Ik bezeilde.
- verbogen vorm van bezeild, voltooid deelwoord van bezeilen
Bijvoeglijk naamwoord
bezeilde
- verbogen vorm van de stellende trap van bezeild