bezagen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·za·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van zagen met het voorvoegsel be-

Werkwoord

vervoeging van
bezien

bezagen

  1. meervoud verleden tijd van bezien
    • Wij bezagen. 
    • Jullie bezagen. 
    • Zij bezagen. 

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be