bevochten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·voch·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevochten
bevochtte
bevocht
zwak -t volledig

Werkwoord

bevochten [1]

  1. vochtig maken, bevochtigen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
bevechten

bevochten

  1. meervoud verleden tijd van bevechten
    • Wij bevochten. 
    • Jullie bevochten. 
    • Zij bevochten. 
  2. voltooid deelwoord van bevechten
Hyponiemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen