bevestig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ves·tig

Werkwoord

vervoeging van
bevestigen

bevestig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevestigen
    • Ik bevestig. 
  2. gebiedende wijs van bevestigen
    • Bevestig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevestigen
    • Bevestig je?