bespringen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sprin·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bespringen
besprong
besprongen
klasse 3 volledig

Werkwoord

bespringen

  1. overgankelijk aanvallen door er op te springen
    • De tijger bespringt onverhoeds zijn prooi 
     De naakte bewoner schroomde echter niet om de inbreker te bespringen en deze vast te houden.[2]
  2. overgankelijk (seksualiteit) gretig benaderen voor seks
     Mannelijke bruinvissen bespringen soms vrouwtjes die boven water komen om adem te halen en proberen hun penis tijdens zo’n sprong onmiddellijk in de vagina te steken.[3]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 oktober 2023 Weblink bron “Naakte bewoner bespringt vluchtende inbreker” (3 december 2016) op nu.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 27 oktober 2023 Weblink bron
    Dennis Rijnvis
    “Dolfijnen hebben mogelijk seks voor hun plezier” (24 april 2017) op nu.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be