bespring
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·spring
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bespringen |
bespring
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
- Ik bespring.
- gebiedende wijs van bespringen
- Bespring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
- Bespring je?