besprenkelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·spren·kel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
besprenkelen |
besprenkelde
- enkelvoud verleden tijd van besprenkelen
- Ik besprenkelde.
- Jij besprenkelde.
- Hij, zij, het besprenkelde.
- Ik besprenkelde.
- ▸ Het schijnsel van de maan besprenkelde hun omgeving met een sprookjesachtig licht.[1]
- verbogen vorm van besprenkeld, voltooid deelwoord van besprenkelen