beschoeiing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kunstmatige versteviging van de walkant
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schoei·ing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beschoeiing beschoeiingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beschoeiingv

  1. bekleding van de walkant die met een paalwerk aan de waterkant op zijn plaats blijft
    • De stukjes eiland die nog geen particulier bezit waren (‘onbewoond’ is een wat misleidend begrip, want sommige eilanden zijn opgedeeld in meerdere legakkers) gaan nu dus onder de hamer. De onderhoudskosten van de legakkers werden te hoog voor het Recreatieschap Vinkeveense Plassen. Beetje bij beetje eroderen de oevers van de onbewoonde eilanden door het water dat continu tegen het veen klotst. Als er niets gebeurt, zijn de eilanden er over dertig, veertig jaar wellicht helemaal niet meer. Er is beschoeiing nodig: een houten wand tegen de kant, die het water weghoudt.[2] 
    • De strijd tegen paalworm lijkt vooral een historische. In 1730 dook Teredo navalis, bekend als dé paalworm, ineens op in Nederlandse wateren. Het was een ramp. Binnen drie jaar waren de houten beschoeiingen van de Nederlandse zeedijken zo aangetast, dat ze uiteindelijk allemaal door basalt vervangen zijn. Ook in de negentiende eeuw vonden af en toe grote uitbraken plaats, waarbij kades instortten.[3]  
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Gemma Venhuizen 15 april 2017
  3. NRC Hester van Santen 18 februari 2014
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be