belazert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·la·zert

Werkwoord

vervoeging van
belazeren

belazert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belazeren
    • Jij belazert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belazeren
    • Hij belazert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belazeren
    • Belazert!