bekrachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·krach·tig

Werkwoord

vervoeging van
bekrachtigen

bekrachtig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekrachtigen
    • Ik bekrachtig. 
  2. gebiedende wijs van bekrachtigen
    • Bekrachtig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekrachtigen
    • Bekrachtig je?