behuwdmoeder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·huwd·moe·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord behuwdmoeder behuwdmoeders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de behuwdmoederv

  1. (familie) vrouwelijke ouder van een echtgenoot
     Zittend aan 't venster, naar buiten kijkend zonder iets te zien, moest hij er even aan terugdenken hoe gewetensvol, alsof het een zaak van belang was, hij het bericht van haar overlijden had opgesteld. Heden overleed onze lieve vrouw, moeder en behuwdmoeder Lucia Kostiaan, geboren zo en zo, na langdurig en moedig gedragen lijden.[2]
     Ook wij doen het nog, wanneer wij bv. een overleden schoonmoeder op de overlijdensaankondiging plotseling ‘behuwdmoeder’ noemen. Wij vermijden dan het zwaarbelaste woord en kiezen een heel andere naam als om aan te duiden, dat de relatie door het sterven geheel anders en zuiverder is geworden; wat vereeuwigd moet worden, mag niet dubbelzinnig zijn; want het dubbelzinnige is nooit definitief.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2020 Weblink bron “De verliezers.”, 16e druk (1982), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 90 290 0435 5, p. 12
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2020 Weblink bron
    C.W.M. Verhoeven
    De archaische glimlach in: Roeping., jrg. 34 nr. 3 (1958), Gianotten, Tilburg / Standaard Boekhandel, Brussel, p. 145