beduimelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dui·melt

Werkwoord

vervoeging van
beduimelen

beduimelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beduimelen
    • Jij beduimelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beduimelen
    • Hij beduimelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beduimelen
    • Beduimelt!