bedachten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dach·ten

Werkwoord

vervoeging van
bedenken

bedachten

  1. meervoud verleden tijd van bedenken
    • Wij bedachten. 
    • Jullie bedachten. 
    • Zij bedachten. 
     Max en Dennis liepen door de supermarkt. Ze lachten, smoesden, bedachten welk artikel ze wilden hebben.[1]

Verwijzingen