bedachten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·dach·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bedenken |
bedachten
- meervoud verleden tijd van bedenken
- Wij bedachten.
- Jullie bedachten.
- Zij bedachten.
- Wij bedachten.
- ▸ Max en Dennis liepen door de supermarkt. Ze lachten, smoesden, bedachten welk artikel ze wilden hebben.[1]