bandageerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bandageerde (hulp, bestand)
- IPA: /bɑndaˈʒerdə/
Woordafbreking
- ban·da·geer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bandageren |
bandageerde
- enkelvoud verleden tijd van bandageren
- Ik bandageerde.
- Jij bandageerde.
- Hij, zij, het bandageerde.
- Ik bandageerde.