bandageren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bandageren (hulp, bestand)
- IPA: /bɑndaˈʒerə(n)/
Woordafbreking
- ban·da·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van bandage met het achtervoegsel -eren, misschien van Duits bandagieren[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bandageren |
bandageerde |
gebandageerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bandageren
- ter versteviging omzwachtelen met repen textiel
- Met consequent goed bandageren van de enkels tijdens sporten als voetbal en volleybal kan het aantal en de ernst van enkeldistorsies verminderd worden
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. ter versteviging omzwachtelen met repen textiel
Gangbaarheid
- Het woord 'bandageren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal