babybos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·bos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babybos babybossen
verkleinwoord babybosje babybosjes

Zelfstandig naamwoord

het babyboso

  1. bos geplant voor een groep zeer jonge kinderen als teken van vertrouwen in de toekomst
     De gemeente gaat vijfhonderd essen in het Babybos in de wijk Eschmarke vervangen. De essen zijn getroffen door een schimmelinfectie.[1]
     Het babybos in het Schollebos in Capelle heeft plek voor driehonderd boompjes voor pasgeboren Capellenaartjes. Helaas, het loopt nog geen storm. Nu, vijf jaar later, staan er welgeteld vijftien boompjes.[2]

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Gemeente Enschede vervangt 500 essen in het Babybos” (15-01-2016), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be