avondspreekuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • avond·spreek·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord avondspreekuur avondspreekuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het avondspreekuuro

  1. tijd in de avonduren waarin een hulpverlener patiënten te woord staat
     Maar de minister kan zich ook de ergernis van de huisartsen voorstellen. "Ik doe daarom een oproep aan ze: doe ook eens een avondspreekuur voor je eigen patiënten die overdag werken."[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2023 Weblink bron “Minister tegen tientje avondarts” (Vrijdag 3 oktober 2014, 12:54), NOS