autonomiteit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·no·mi·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autonomiteit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de autonomiteitv

  1. de zelfstandigheid; het op eigen houtje iets kunnen doen zonder dat een ander daar toestemming voor hoeft te geven
     Reactie vanuit Europa op 2 miljoen nieuwe EU-burgers is er echter niet of nauwelijks. Binnen de EU is de wet in ieder geval nog niet besproken. Feit is dat iedere lidstaat autonomiteit heeft om het eigen beleid te bepalen en de EU hier dus per definitie niet zo veel over te zeggen heeft.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Run op Hongaars paspoort” (Woensdag 18 mei 2011, 14:53), NOS