autonomiteit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- au·to·no·mi·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autonomiteit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de autonomiteit v
- de zelfstandigheid; het op eigen houtje iets kunnen doen zonder dat een ander daar toestemming voor hoeft te geven
- ▸ Reactie vanuit Europa op 2 miljoen nieuwe EU-burgers is er echter niet of nauwelijks. Binnen de EU is de wet in ieder geval nog niet besproken. Feit is dat iedere lidstaat autonomiteit heeft om het eigen beleid te bepalen en de EU hier dus per definitie niet zo veel over te zeggen heeft.[1]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord autonomiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Run op Hongaars paspoort” (Woensdag 18 mei 2011, 14:53), NOS