assureert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·su·reert

Werkwoord

vervoeging van
assureren

assureert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assureren
    • Jij assureert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assureren
    • Hij assureert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van assureren
    • Assureert!