assorteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·sor·teer

Werkwoord

vervoeging van
assorteren

assorteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assorteren
    • Ik assorteer. 
  2. gebiedende wijs van assorteren
    • Assorteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assorteren
    • Assorteer je?