assorteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- as·sor·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
assorteren |
assorteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assorteren
- Ik assorteer.
- gebiedende wijs van assorteren
- Assorteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assorteren
- Assorteer je?